purper 40
jaargang 7 2016
07
MEER DAN EEN
COLLEGA

Zijn hart klopt sneller als hij de straat opgaat om zijn cliënten te ontmoeten. Toch is het leven minder groots en meeslepend dan hij verwacht had. ‘Clichés op tegeltjes blijken vaak waar te zijn.’ Een interview met psychiater Ad Kaasenbrood over leven en werk, aan de hand van van te voren vastgestelde thema’s.


De familie

Ad werd geboren in Geleen en groeide op in Sittard. Een katholiek gezin met vader, moeder, drie zonen en een dochter. Pa werkte als ingenieur bij DSM, het gezin had het goed. ‘Upperclass’, of ‘well to do’, zoals Ad zegt. ‘Ik groeide prettig op. Na het eten voetballen, en we hadden als eerste uit de straat een auto en gingen op vakantie naar het buitenland. Kinderen uit de straat kwamen bij ons televisie kijken. Naar tante Hanny Lips onder andere. Zwaaien als een waaier en dan: ‘Dag lieve kinderen uit het hele land!’ Dus de hele kinderschare zat met hoofdjes in de nek voor onze tv. Voor mijn vader was het de opdracht van zijn leven om zijn drie zonen een universitaire studie te laten doen. Zelf was hij een sociale klimmer. Zijn kinderen zouden het in de toekomst nóg beter krijgen. Die moraal gold trouwens voor veel gezinnen uit de straat.’ 


Opa

Ad vertrok naar Utrecht om te studeren, en ontmoette daar zijn huidige vrouw, met wie hij drie dochters kreeg. ‘Ik ben al veertig jaar verliefd op haar en gek op mijn kinderen. Sinds vijf maanden ben ik opa. Dat gevoel van opa, maar ook van vader zijn, is bijna verlammend. Ik had niet bedacht dat ik er zo in zou wegzinken. Niets lijkt belangrijker, het is voor mij de zin van het leven. Het is mijn DNA, mijn nageslacht. Door mijn kinderen en kleinkinderen leef ik dóór. Vroeger wierp ik me volledig op het vaderschap, nu gebeurt eigenlijk hetzelfde. Hoewel mijn dochter wel in de gaten houdt dat ik me er niet te veel in stort.

Een tijdje geleden ben ik minder gaan werken om ruimte te krijgen voor het geven van coaching en advies. Dat komt nu onder druk te staan, want de praktijk is dat ik op maandag mijn opa-dag heb en die is heilig.’ 


Bloemenkinderen

‘Mijn pubertijd speelde zich af in de jaren 70. Een periode zonder duidelijke kaders. Ik had lang haar, maar geen brommer. Ik deed wel mee, maar hoorde niet bij de bloemenkinderen. Misschien was ik wel te braaf. Bovendien, ik had het snel door als iets niet klopte. Toch zocht ik de grens op. Tijdens mijn studie vertrok ik op wereldreis zonder mijn ouders te informeren. Ik liftte en stuurde vanuit elk nieuw land een kaartje. Ik belandde in New Delhi en Afghanistan.


Have-nots

In Utrecht studeerde ik geneeskunde. Het was dat, of tandarts worden, als het aan mijn ouders lag. Ik had bedacht dat ik röntgenologie zou studeren, om daar een luxe boterham mee te verdienen. Dat idee veranderde. Ik kreeg vrienden die deel uitmaakten van de linkse club. De moraal: Opkomen voor de zwakkeren en werken voor de have-nots. Ik koos mijn eigen weg. Vatte het idee op om huisarts te worden en zag mijzelf een praktijk hebben in de Rotterdamse haven.’



‘Tweehonderd meter voordat het onzeker of gevaarlijk wordt, stop ik’

Scroll naar beneden om het artikel te lezen

Corpsballen

‘Medicijnen was in die tijd een rechtse studie. Tachtig procent was corpsbal, de rest gereformeerd. Er was een kleine sectie 'pluis', ofwel de langharigen, daar hoorde ik bij. Toch kon ik het stiekem beter vinden met de corpsballen. Links had weinig humor in die tijd.’


Wilde tijd

‘Na mijn studie werkte ik bij de afdeling Geestelijke hygiëne van de GGD Rotterdam. Daar is mijn enthousiasme voor de psychiatrie aangewakkerd. De dynamiek, het werken op straat, ik vond het geweldig. Na mijn opleiding in het AMC was ik vijf jaar hoofd Crisisdienst in Amsterdam. Een wilde tijd, met veel agressie en spanning. Een tafereel: met 120 km per uur over de trambaan door de politie naar een brug gebracht worden, waar iemand vanaf wilde springen. Toen vond ik spanning geweldig. Nu nog steeds, alleen is het minder spectaculair. Het kan zomaar zijn dat de spanning eruit bestaat of ik een zorgmijder een tweede keer terugzie.’ 


De leermeester

‘Ik ben basaal lui. Dat is één van de redenen waarom ik na mijn promotie nooit een universitaire carrière heb overwogen. Mijn leermeester Van Tilburg had dat door. Er was een moment dat hij mij op zijn kamer uitnodigde. Ik vermoedde dat ik moest komen vanwege mijn taalgebruik; dat hij zich als gereformeerde stoorde aan het feit dat ik kon vloeken als een bootwerker. Na een geanimeerd gesprek stond hij op, begeleidde me naar de deur, pakte mij bij mijn schouder en fluisterde: ‘Jij hoogleraar … geen goed idee!’ Beduusd verliet ik de kamer. Om later te denken: dat zullen we nog wel eens zien. Maar ik kwam erachter dat ik geen werktijger ben. Van Tilburg had gelijk. Ik ben bovendien te breed geïnteresseerd, te weinig gefocust. Mijzelf vastbijten in één onderwerp, er alles van weten, dat lukt me niet. Ik vind te veel dingen leuk.'

Geen Eureka-moment

‘Van Tilburg, ik heb hem hoog zitten. Hij was een typische klinische psychiater, terwijl ik op straat achter zwervers liep aanrende. Zijn stijl was inspirerend. De manier waarop hij in het leven stond. Betrokken, verantwoordelijk, degelijk. Zijn werk zo serieus nemend. Hij had een groot geloof in instrumentele expertise. Dacht bijvoorbeeld dat schizofrenie op te lossen is. Daar geloof ik niet in. Ik geloof wel in progressie. Vooral door lang vol te houden en onderzoek te doen. Maar er gaat geen Eureka-moment komen.’ 


Boeken

‘Van boeken lezen maak ik vaak projecten. Ik besloot ooit een lijst af te werken van dertig Nobelprijswinnaars. Daar doe ik dan vijf of zes jaar over. ‘The Evolution of Cooperation’ van Robert Axelrood is voor mij vormend geweest en bevestigt waar ik denk goed in te zijn: samenwerken. Ik kies een werkomgeving waarin samenwerking meerwaarde heeft. Heeft iets te maken met het ‘prisoners dilemma’: Elkaar verraden kan lonen op de korte termijn, samenwerken is winnend op de lange. 'On the Road' van Jack Kerouac was het boek van mijn tijd, de flower power. Hij ging op reis zonder zich te bekommeren om zijn toekomst. Bevrijdend was dat. Ik ben gek op moderne Amerikaanse schrijvers, zoals Paul Auster en Jonathan Foer. Zij vertellen verhalen met een grote tomeloze fantasie, om jaloers op te zijn.’ 

De reis

‘Er zijn twee steden waar ik veel ben geweest: Tblisi in Georgië en New York. De tegenstelling is boeiend. Georgië is lang gedomineerd door de Sovjets, het meeste wordt voor je besloten. Gaat er iets niet goed, dan wijs je naar een ander. New York is echt anders. Een zwerver daar gevraagd naar de reden van zijn armoe antwoordde me: I'm weak. Hij betrekt de situatie op zichzelf. De stijl van de Georgiërs ligt mij minder. Zij zijn minder geneigd om zichzelf als regisseur van hun eigen leven te zien. De helft van de mensen zou het liefste zien dat ze terugkeren naar het Poetin-tijdperk. Ik voel me meer thuis bij New Yorkers, ik kom er graag en vaak. Lopen door de stad is mijn doel. Ouwehoeren met mensen op straat, jazztenten bezoeken. Het optimisme van de stad maakt me blij. Het idee dat het de moeite waard is je leven in de hand te hebben, is een goed uitgangspunt. Natuurlijk weet ik dat dat niet voor iedereen opgaat.’ 


De teleurstelling

‘Ik ben teleurgesteld over het feit dat clichés op tegeltjes vaak waar blijken te zijn. Dat het leven minder groots en meeslepend is dan ik vroeger hoopte. Misschien ben ik zelf wel traditioneler dan ik dacht. Ik heb een keurige baan, ga iedere dag op pad met de broodtrommel in mijn rugzak. Ik droomde vroeger over het werken in ontwikkelingslanden of in grote buitenlandse steden. In Berlijn bijvoorbeeld, een fantastische stad. Dat lijkt me reuzespannend. Maar als het erop aankomt, kies ik voor het veilige. Tweehonderd meter voordat het onzeker of gevaarlijk wordt stop ik. Wel de spanning, niet de zware prijs.

Ik vind dat mijn leven wel goed is gelukt. Dit is het, meer is het niet. Echte tegenslag heb ik nooit ervaren, dus wat ik hier over zeg is zeer betrekkelijk, dat realiseer ik me heel goed.’

De werkervaring

‘Op dit moment werk ik twee dagen per week voor Pro Persona, bij het FACT-team, achter het station in Arnhem. In mijn caseload zitten honderdtwintig ernstig zieke cliënten. Naast veel overleg zie ik per dag zes, zeven of acht cliënten. Op kantoor, maar vaak ook bij hen thuis of op straat. Zitten ze op een bankje in de stad, dan ga ik ernaast zitten. Ligt iemand in een tent, dan lig ik er met mijn hoofd op ooghoogte bij. Een aantal cliënten woont in containers van het RIBW, bijvoorbeeld in Arnhem Zuid. Daar, aan de rand van de stad, zijn ze te handhaven. De omstandigheden waarin ze wonen zijn ruig. De etensresten, de troep. Het is soms ongelooflijk waar je als hulpverlener in terechtkomt. Dat had ik vroeger allemaal niet bedacht. Maar mijn hart gaat er nu sneller van kloppen.’ 


Het succes

‘Trots ben ik op mijn bijdrage aan de Nederlandse GGZ en op de oprichting van het Kenniscentrum Persoonlijkheidsstoornissen, waar ik directeur van ben. Ik kreeg er de vrije hand, dan ben ik op mijn best. Het is toch maar mooi gelukt het uit de grond te stampen. We hebben een goed programma ontwikkeld. Vanuit het Kenniscentrum geven we ook ondersteuning aan een project dat gericht is op mensen met een persoonlijkheidsstoornis in Polen, Krakow. Ik ben er regelmatig, het is geweldig om daar te werken. Je wordt er feestelijk en met alle egards ontvangen. De Polen zijn gericht op verandering. Ze zijn kritisch, nemen niet alles aan. Ze doen zichtbaar iets met de kennis die we daar mee naartoe nemen.’ 


De toekomst

‘Wat ik in de toekomst nog wil doen? Een boek schrijven. Beetje grandeur dus toch nog. Over de zorg voor en behandeling van mensen met EPA (Ernstige Psychiatrische Aandoening) in de psychiatrie. Ik vind eigenlijk dat dat onze corebusiness is. Als GGZ verliezen we ons aanzien als we daar onze handen vanaf trekken. Ik wil het schrijven met co-auteurs, allemaal expert in hun werk. De artikelen moeten bottum-up geschreven zijn, niet vanuit de wetenschap. De verhalen zitten al in mijn hoofd, gebaseerd op eigen ervaring.’ 

Wil je dit delen?
Wil je reageren?
‘Zitten ze op een bankje in de stad, dan ga ik er naast zitten’
Tekst: Hanneke Sizoo   Fotografie: Philip Homburg
Sluitenvorige pagina'svolgende pagina's
Sluiten

Reactie

Stuur een reactie naar de redactie
Sluiten